Vier op tien zaakvoerders blijven niet tot 60 aan het roer

© Think Stock

Twee derde van de familiebedrijven weet niet wat doen als de zaakvoerder plots overlijdt. Voor Jozef Lievens, de gedelegeerd bestuurder van het Instituut voor het Familiebedrijf, moet een verwittigd familiebedrijf zich voorbereiden op het onvermijdelijke.

Liefst vier op tien van de bedrijfsleiders halen hun zestigste niet als hoofd van de onderneming, en moeten onverwacht worden opgevolgd door ziekte of overlijden. Dat blijkt uit Nederlands onderzoek. “Gigantisch veel,” huivert Jozef Lievens van het Instituut voor het Familiebedrijf.

Nog erger: bijkomend onderzoek leert dat het gros van de familiebedrijven daarop niet is voorbereid. Ruim twee derde van de Belgische familiebedrijven heeft geen idee wat er moet gebeuren bij een plots overlijden. “Als je dat percentage toepast op het aantal familiebedrijven, dan zijn dat tienduizenden bedrijven met de handen in het haar. Bijna één op drie zal in dat geval het bedrijf voortzetten, bijna een vijfde gaat het bedrijf verkopen, en bijna een achtste gaat de zaak gewoon sluiten,” slaat Lievens alarm.

Het mag luguber klinken, maar de gedelegeerde bestuurder van het Instituut voor het Familiebedrijf, pleit voor een planning bij overlijden. “Okay, het vooruitzicht is niet prettig, maar ieder bedrijf moet een nood-opvolgingsplan hebben. Wacht vooral niet tot vader een jaartje ouder wordt.”

Wie rijdt tegen de boom?

Wat bevat het nood-opvolgingsplan? Eén: wie neemt, al dan niet tijdelijk, het roer over? “Elke bedrijfsleider zou moeten weten wie er morgen op zijn stoel zit als hij vandaag tegen een boom rijdt. Ik vraag dat soms op seminaries en aan de reacties zie ik dat de meesten daar nooit over nagedacht hebben. Al helemaal niet in niet-professioneel gestructureerde familiebedrijven, waar alles rond de persoon van de bedrijfsleider draait. Als de leider wegvalt, weet niemand wat nu precies de strategie is of de unieke kennis van de onderneming. De nieuwe leider moet die vitale kennis dus beheersen, als hij het bedrijf rimpelloos wil voortzetten. Dat kan confidentiële informatie zijn. In dat geval werk je best met geschreven documenten waarvan je een vertrouwenspersoon op de hoogte brengt. Dat kan de aangeduide opvolger zelf zijn, maar evengoed kan je kiezen voor de kinderen van de bedrijfsleider, de notaris of een andere adviseur.”

Twee. De eigendomsvraag: wie krijgt na het overlijden welke aandelen en onder welke voorwaarden? “Het eigendomsniveau kan je regelen via een Nederlandse SAK (Stichting Administratiekantoor). De familiale aandeelhouders dragen hun aandelen in het familiebedrijf over aan de Stichting en ontvangen in ruil daarvoor certificaten van de Stichting. Als de zaakvoerder overlijdt, moet het bestuur van die Stichting de opvolging regelen. In dat bestuur kan je vertrouwenspersonen plaatsen, bijvoorbeeld adviseurs uit je eigen kennissenkring.”

Drie. Jozef Lievens pleit voor een communicatieplan bij het crisisscenario. “Een overlijden kan veel (media)aandacht creëren. Dat aspect is uiteraard veel minder belangrijk, maar het komt er nog maar eens bij, op een moeilijk moment. Laat aanvankelijk één iemand van de familie of een vertrouwenspersoon communiceren. Ook de interne communicatie mag men niet vergeten. Plots sneuvelt letterlijk een rolmodel. De medewerkers moeten vertrouwen krijgen in de nieuwe eigenaars en/of leiders.”

Is een nood-opvolgingsplan in de praktijk wel haalbaar voor alle familiebedrijven? Want je zal iemand nauw betrekken bij de bedrijfsleiding, terwijl het probleem zich misschien twintig jaar lang niet zal stellen. Is het dan de investering wel waard? “Het is zoals met verzekeringen,” vindt Jozef Lievens. “Meestal heb je ze niet nodig, maar wie riskeert het om ze niet te betalen?”

Karin Eeckhout

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content