“Geef regulatoren een beheersovereenkomst mee”

Het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) moet zich te weinig verantwoorden voor haar beleid. Ook al is de nieuwe raad sinds eind november aan de slag, een aantal structurele problemen is nog niet veranderd.

Dat zegt David Stevens, een onderzoeker van de KU Leuven. Hij was in 2005 een van de drijvende krachten achter de nieuwe telecomwet en hij is voorzitter van het Raadgevend Comité voor de Telecommunicatie, een federaal adviesorgaan.

“In omroep en telecom is de overheid meer scheidsrechter dan voetballer. Maar die scheidsrechter heeft bevoegdheden die zeer ver gaan. Als het BIPT de prijzen te hoog of te laag zet, maakt of kraakt het de markt. Haar bevoegdheden zijn niet in balans met de bestaande verantwoordingsmechanismen. Hetzelfde geldt voor de regionale regulatoren.

Het decreet over de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM) zegt letterlijk ‘bij de uitoefening van hun functie zijn de leden van de VRM volkomen autonoom’. Er bestaat wel een voorontwerp van wet over het BIPT dat enkele positieve aanzetten bevat, zoals de verplichting van het BIPT om een strategisch driejarenplan op te stellen. Maar ook in die wet gaat het met de verantwoordingsplicht van het BIPT niet de goede kant uit.

Wat is er mis met een autonome toezichthouder?
David Stevens: “Die autonomie zijn we gewoon van rechters, maar de regulatoren zijn niet opgevat als een rechtscollege. Zij zijn een deel van de uitvoerende macht en in principe mag een deel van de uitvoerende macht niet zonder controle van regering of parlement blijven. Die balans moet dus weer in evenwicht komen.”

Terug naar minder autonomie?
David Stevens: “Neen. Dit is een complex verhaal. Er staan voor het BIPT, om dat voorbeeld te nemen, een aantal algemene principes in de wet. Haar maatregelen moeten goed zijn voor de consumenten, voor de Europese interne markt en voor de concurrentie. Daar kan je alle kanten mee uit. De regering of het parlement moeten duidelijker omschrijven wat het BIPT moet doen. Hen vertellen “wij verwachten dat er een vierde mobiele speler is tegen 2012″, bijvoorbeeld. Een soort beheersovereenkomst waarin de regering aan de toezichthouder zegt wat zijn opdracht is voor de komende zes jaar. Door die volmacht duidelijker te omschrijven, geef je de toezichthouder eigenlijk meer autonomie, in alle transparantie. Dat kader uittekenen is vooral een verantwoordelijkheid van de minister of de regering. Iedereen moet weer zijn grondwettelijke rol vervullen.”

Ondertussen lopen de federale en de regionale toezichthouders elkaar wel voor de voeten. David Stevens: “Een mooi voorbeeld is het digitale dividend. In het verleden zijn er een aantal frequenties toegekend aan de gemeenschappen voor analoge televisie. Die uitzendingen zijn nu stopgezet en met digitale televisie kan je zes of acht keer zoveel kanalen over dezelfde frequenties transporteren. Er is dus ruimte voor nieuwe diensten en misschien is mobiel internet wel de efficiëntste manier om die frequenties te gebruiken. Alleen is de federale overheid daarvoor dan mogelijk meer bevoegd dan de gemeenschappen. De gemeenschappen zijn bevoegd voor omroep, maar de federale overheid voor telecommunicatie.
“Door die achterhaalde bevoegdheidsverdeling krijg je een gepolariseerd debat. Zijn de smarties op de tafel van u of van mij? De gemeenschappen zitten daar in het defensief. De frequenties zijn van hen, maar de federale overheid kan zich beroepen op het algemeen belang. Misschien is er nog wel goede wil op het niveau van de toezichthouders, maar eenmaal de regeringen zich moeten uitspreken is het van ‘jij of ik’. De drie gemeenschappen zijn het dan gewoonlijk roerend eens dat hun eigen bevoegdheden moeten gemaximaliseerd worden tegen de federale overheid in.”

Is er een uitweg?
David Stevens: “Politieke wil tussen de overheden kan je niet afkondigen. Je kunt in een wet, een decreet of een samenwerkingsovereenkomst zetten dat je moet samenwerken -zoals het Grondwettelijk Hof dat ook al heeft gezegd – maar als je niet wil samenwerken, zal er niet veel gebeuren.

“De oplossing ligt voor de hand. Je moet ofwel samenwerken, ofwel de bevoegdheidsverdeling herzien. Samenwerking is mogelijk als je inhoudelijke doelstellingen formuleert. Bijvoorbeeld dat de helft van de Belgen tegen 2015 mobiel surft, zoals in het recente digitaal actieplan van minister Vincent Van Quickenborne. Of die frequenties dan van u of van mij zijn, is volstrekt irrelevant voor de ontwikkeling van het beleid en nog minder voor de burgers.
“Dat is mogelijk naïef, maar ik durf te hopen dat de belangen van de gebruikers en de burgers centraal zullen staan in het beleid.”

B.L.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content