Jef Vuchelen

De beperkte winsthandicap

Jef Vuchelen Jef Vuchelen is professor Economie aan de VUB

De loonkostenhandicap, via de concurrentiepositie, is een vertrouwd concept. Los van de omvang is zo ongeveer iedereen het erover eens dat we een probleem hebben dat moet worden aangepakt.

Volgens bedrijfsleiders moet dit snel gebeuren, voor de regering voldoet een beperkte aanpassing de komende vijf jaar. Verbazend is dat de discussie, en dus het beleid, voorbijgaat aan de vraag wat de impact van de loonhandicap is op de rentabiliteit van het ingezette kapitaal.

De relatieve loonkosten in vergelijking met de belangrijkste handelspartners bepalen onze internationale handelspositie en verklaren een belangrijk stuk van de voorbije economische groei en van de evolutie van de werkgelegenheid. Deze cijfers kan je ook gebruiken als indicator van onze economische toekomst. Bij een significant aanhoudende loonkostenhandicap, klinkt de stelling, moet je vrezen dat investeringen op de helling komen te staan en zelfs dat bedrijven ons land verlaten.

Zulke besluiten wil ik niet ontkennen, maar ik wil toch argumenteren dat bij dergelijke redeneringen de loonkostenhandicap zonder nuanceringen wordt doorgetrokken naar een rentabiliteitshandicap. Dat is kort, te kort, door de bocht. Een loonkostenhandicap betekent niet automatisch dat bedrijven die in België opereren aankijken tegen een winsthandicap.

De investeerders-bedrijfseigenaars kijken uit naar een voordelige opbrengst op hun geïnvesteerde kapitaal. De determinanten van deze opbrengst zijn veelvuldig, maar de loonkosten zijn wel een van de belangrijkste componenten. Daarbuiten hebben de energieprijzen, grondstoffen, enzovoort hun impact. Aangezien het finaal gaat om een netto-opbrengst hebben ook de belastingen hun belang.

Wat nu opvalt bij de geciteerde percentages over de omvang van de loonkostenhandicap tot meer dan 15 procent, is dat indien die handicap zich zou doortrekken naar de rentabiliteit, de faillissementscijfers een nog grotere exponentiële vlucht zouden nemen. Cijfers over de winsthandicap, zoals over de loonkostenhandicap, bestaan niet. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven spitst zich toe op de loonkosten, begrijpelijk om beleidsredenen, maar het beeld dat ontstaat, is onvolledig.

Dat bedrijfsleiders zelf nauwelijks of niet spreken over de rentabiliteit doet het vermoeden rijzen dat de problemen minder acuut zijn dan die met de loonkosten. De verklaring hiervoor ligt in de talrijke fiscale aftrekken waar bedrijven van kunnen genieten. Ik geef toe dat cijfers over deze aftrekken betwistbaar zijn omdat hun berekening steunt op een ‘alles voor het overige gelijkblijvende’-hypothese. Belastingaftrekken afschaffen zal meer veranderen dan het bedrag belastingen dat bedrijven afdragen aan de overheid.

De beschikbare cijfers voor 2011 wijzen op een inkomstenverlies voor de overheid, en dus op een ‘voordeel’ voor de bedrijven, van in totaal 16,8 miljard euro. Dat bedrag is samengesteld uit 0,8 miljard euro fiscale uitgaven – verminderingen en uitzonderingen op het algemeen belastingstelsel – en 16,0 miljard euro fiscale aftrekken. Merk op dat de notionele-intrestaftrek geen fiscale uitgave is, maar een gewone belastingaftrek.

Evident is het gevolg van alle belastingaftrekken, een kwart meer dan de opbrengst van de vennootschapsbelasting, dat een lage brutorentabiliteit door de loonkostenhandicap niet of maar in beperkte mate wordt doorgetrokken naar de nettorentabiliteit. Anders uitgedrukt, de winsthandicap wordt sterk beperkt door de fiscale aftrekken waardoor bedrijven toch in ons land blijven investeren.

Gezond kan je deze toestand niet noemen, want de nettorentabiliteit wordt op een te cruciale wijze bepaald door louter politieke beslissingen. Een afschaffing van de notionele-intrestaftrek, bijvoorbeeld, kan snel een belangrijke vernietiger zijn van werkgelegenheid. Lichtzinnige besluiten dat belastingvoordelen aan bedrijven neerkomen op ongeoorloofde geschenken en dus best worden teruggeschroefd om zo andere saneringen te vermijden, zouden wel eens snel zuur kunnen opbreken. Economisch gesteld: zolang niets wordt gedaan om de loonkostenhandicap sterk te beperken, kan ook niet aan de fiscale aftrekken worden geraakt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content