Daan Killemaes

Zomerakkoord Michel: ‘Help, mijn regering is een klusser’

Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Met het zomerakkoord knapt de federale regering enkele dringende klusjes op, maar de noodzakelijke grondige renovatie blijft opnieuw uit. Dat zegt Trends-hoofdredacteur Daan Killemaes.

Een belasting op effectenrekeningen, ja, daar zit dit land op te wachten. Als CD&V consequent is met zichzelf, schrijft de partij veeleer een waarborg op aandelenverliezen uit, zoals ze dat nu gedeeltelijk voor elkaar krijgt voor haar Arco-achterban, dan de belegger te achtervolgen met zogenaamd rechtvaardige belastingen. Veel lijn zit er bovendien niet in de maatregelen, want er komt ook een uitbreiding van de fiscale vrijstelling op rente-inkomsten uit spaarboekjes naar andere roerende inkomsten. Die maatregel stimuleert het risicokapitaal en verdient dus wel applaus. Maar het is jammer dat premier Michel doldwaze ideeën als een heffing op effectenrekeningen niet van tafel veegt. Michel is bij momenten te veel de eerste diplomaat in plaats van de eerste minister van zijn regering, met als resultaat dat zijn team te weinig vooruitgang boekt.

‘Te weinig en te laat’

In het zomerakkoord zitten goede elementen. Er wordt eindelijk werk gemaakt van een geleidelijke verlaging van de vennootschapsbelasting, maar het is te weinig en te laat om ons land op de internationale kaart te zetten. Die operatie hoort bovendien budgettair neutraal te blijven, waardoor de bedrijven zelf de verlaging van de vennootschapsbelasting moeten betalen. Dat moet gebeuren via een minimumbelasting, die vooral bedoeld is om de fiscale spitstechnologie van de grotere bedrijven de pas af te snijden. Of hoe de regering een maatregel neemt om de eigen belastingwetgeving te neutraliseren. Het is de Belgische fiscaliteit ten voeten uit. De grote bedrijven organiseren ongetwijfeld een juridische belegering van die minimumbelasting.

Ook op de arbeidsmarkt worden punten gescoord. Maatregelen als de uitbreiding van de flexi-jobs naar de detailhandel, een soepeler regeling voor nachtarbeid en zondagswerk, en een lastenverlaging voor de bouwsector zullen voor extra werkgelegenheid zorgen. Er zit voor de economie dus eten en drinken in het zomerakkoord dat de regering-Michel serveert, maar het is jammer dat de schotel overgoten wordt met een slecht smakende saus van complexiteit. Dat is geen nieuwe fenomeen, maar de koterij aan maatregelen wordt stilaan even lelijk als onoverzichtelijk. Bij gebrek aan grote hervormingen die de bakens verzetten, blijft het Belgische sociaal-economische huis een chaotische bouwwerf die op de zenuwen van de bewoners werkt.

Help, mijn regering is een klusser

Die complexiteit is niet alleen het resultaat van de eindeloze zoektocht naar politieke evenwichten. Fundamenteler is de vaststelling dat de regering een grondige en duurzame renovatie van het beleid niet kan betalen. Het kalf ligt daarbij gebonden langs de uitgavenkant. Het gaat niet over de hoogte van de uitgaven op zich, wel over de manier waarop de overheid omspringt met de middelen die ze zich toe-eigent. Een overheid die waar voor haar geld biedt, kan al eens een belasting verhogen. Maar als ze de centen slecht beheert, heeft ze minder gezag om de burger nog eens leeg te schudden.

‘Gat van 4 procent van het bbp’

De Nationale Bank legde eind juni de vinger nog eens op de wonde. De overheden in dit land kunnen meer doen met hetzelfde geld, of nog beter gezegd: ze kunnen hetzelfde doen met minder geld. Begin jaren 2000 lagen de Belgische overheidsuitgaven (voor rentelasten) met 42 procent van het bruto binnenlands product (bbp) op het hetzelfde niveau als het gemiddelde in de eurozone. In 2016 gaf de Belgische overheid 50,6 procent van het bbp uit, terwijl de stijging in de eurozone beperkt bleef tot 46 procent. Dat is dus een gat van 4 procent van het bbp, of ruim 16 miljard euro. Dat wordt verzwegen, maar het is nochtans relevanter dan het officiële saldo, omdat de uitgavenkloof met de buurlanden aantoont in welke mate de overheid het geld over de balk gooit.

Mochten de Belgische overheidsuitgaven op het niveau van de buurlanden liggen, dan zou de begroting een overschot van 2 procent vertonen. Er zou geld zijn om de lasten op arbeid verder te verlagen, om de vennootschapsbelasting te hervormen, om infrastructuurinvesteringen te doen en om hogere sociale uitkeringen te geven aan wie het echt nodig heeft. Er zou zich een cirkel hebben ontwikkeld van meer banen, meer groei, meer inkomsten, lagere lasten en nieuwe banen, zoals nu bescheiden gebeurt. Er zou een buffer zijn om tegenvallers op te vangen. En er zou geen discussie zijn over een belasting op effectenrekeningen.

Primaire uitgaven

Terug naar de realiteit. De primaire uitgaven liggen, ondanks de licht dalende trend, nog altijd op 50 procent van het bbp. Deels is dat te wijten aan gerichte lastenverlagingen, die in de overheidsrekeningen worden geboekt als ‘subsidies aan ondernemingen’, en dus als uitgaven, terwijl het eigenlijk gaat om lagere belastingen op arbeid, wat mag worden toegejuicht. De overheid erkent dat de eigenlijke belastingdruk op arbeid veel te hoog ligt. Maar de uitgaven liggen ook hoger, omdat de Belgische overheden in vergelijking met de beste eurolanden onvoldoende efficiënt omspringen met het belastinggeld. Voor de gezondheidszorg bijvoorbeeld boekt België vrij goede resultaten, maar dat gaat gepaard met hoge kosten. Heel wat landen halen dezelfde resultaten voor een gevoelig lager budget. Vooral de uitgaven voor ziekenhuizen rijzen de pan uit. Er is veel te besparen als meer wordt ingezet op preventie om het aantal ziekenhuisopnames en de duur ervan te beperken, maar mogelijk botst dat met het huidige verdienmodel van de ziekenhuizen, die meer baat hebben bij behandelen dan voorkomen. Een ander voorbeeld is het onderwijs. De kwaliteit is er, maar ook hier is het prijskaartje vaak hoger dan in de beter presterende landen. Schrijnend is ook de geldverspilling in de mobiliteit, waar de loonkosten hoog oplopen, maar de kwaliteit van vooral de spoor- en weginfrastructuur te wensen overlaat.

De output van de overheid, en dus ook de efficiëntie zijn niet altijd gemakkelijk te meten, maar studie na studie toont aan dat er nog heel wat laaghangend fruit te plukken valt. Dat vraagt natuurlijk meer inspanningen dan nieuwe belastingen te verzinnen. Een efficiëntere overheid is meer dan één superministerraad waard. Ondertussen wordt de begroting enigszins op koers gehouden door de doelstelling voor zich uit te schuiven, en mee te surfen op de golf van de gunstige conjunctuur en de lage interestlasten. Maar dat feestje blijft niet duren. De volgende recessie zal de structurele zwakheid van de begroting blootleggen en een begrotingsevenwicht opnieuw jaren uitstellen. De burger zal nog lang in een bouwwerf moeten wonen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content