Tom Lemahieu

‘Vrijwilligerswerk is niet hetzelfde als bijklussen of vrijetijdswerk’

Tom Lemahieu Lector sociaal-cultureel werk

‘Doordat de termen vrijetijdswerk, verenigingswerk en vrijwilligerswerk in het nieuwe wetsontwerp kwistig door elkaar gebruikt worden, wordt er onterecht een link gelegd tussen onbelast bijklussen en vrijwilligerswerk. Dat is niet correct’, vindt Tom Lemahieu.

Vraag aan honderd mensen waaraan ze denken bij de term ‘zomerakkoord’, en de kans is groot dat ze het onbelaste bijklussen opnoemen. Deze mediagenieke maatregel schopte het immers al meerdere keren tot journaalitem of voorpaginanieuws. Iedereen die minstens 4/5de werkt (of gepensioneerd is of werkloos met een activeringstraject of zelfstandig in hoofdberoep, voeg ik er voor de volledigheid nog even aan toe) kan binnenkort tot 6000 euro per jaar bijverdienen. Lasten- en belastingvrij. Netto dus, bijna alsof je het in het zwart zou bijverdienen. De regering maakte een overzicht van de klusjes en sectoren die in aanmerking komen: enerzijds een bijzonder breed pallet in de non-profitsector, anderzijds bepaalde prestaties in de deeleconomie en een ruime selectie ‘karweitjes’ die buren en vrienden vandaag de dag ook zonder formele regeling (en veelal zonder vergoeding) voor elkaar presteren. Hoewel ik aardig wat bedenkingen heb bij dat laatste, het vergoeden van vriendendiensten (occasionele prestaties aan burgers is de officiële term), wil ik hier vooral stil staan bij het bijklussen voor verenigingen, het zogeheten verenigingswerk of vrijetijdswerk.

Sinds jaar en dag draaien heel wat verenigingen en non-profitoganisaties op drie soorten medewerkers. Aan de ene kant (eerder weinig) beroepskrachten en aan de andere kant (heel wat) vrijwilligers. De eerste soort wordt voor zijn arbeid betaald, de andere niet (zij ontvangen hoogstens een onkostenvergoeding). Daartussenin heb je nog een derde soort medewerkers, de zogeheten semi-agorale medewerkers: het zijn mensen die door de aard van hun prestaties noch beroepskracht, noch vrijwilliger zijn. Zij verrichten taken die soms specifieke kennis en vaardigheden vragen, opleiding soms ook, en die net door de aard of de omvang ervan niet door beroepskrachten of vrijwilligers opgenomen (kunnen) worden. Voorbeelden zijn er bij de vleet: de spreker tijdens een infoavond, de gastregisseur in een amateurtheatergezelschap, een workshopbegeleider, een gids, enzovoort… Heel concreet: hun prestaties zijn te beperkt om hen als werknemer in dienst te nemen maar ook te beperkt opdat de mensen in kwestie een statuut als zelfstandige zouden aannemen. Het eerste gaat gepaard met bijkomende kosten (patronale lasten) voor de opdrachtgever en een lagere netto-vergoeding voor de werknemer. En bij het tweede staan de verplichtingen van zelfstandigen (een boekhouder, sociale lasten, provinciale bedrijfsbelastingen… ) niet in verhouding tot de hoeveelheid prestaties en de uiteindelijke inkomst.

Laat ons een kat een kat noemen: de vergoeding van semi-agorale medewerkers is sinds jaar en dag een uitdaging waarvoor heel wat organisaties een beroep deden op creativiteit en achterpoortjes. In de volksmond heet het dat de vergoedingen zich in een grijze zone bevinden. Als we de kat een naam geven, ontdekken we dat sommige organisaties misbruik maken van het statuut van vrijwilligers. Daarmee doen ze het vrijwilligerswerk geweld aan, want vrijwilligers, dat zijn mensen die niét vergoed willen worden voor hun prestaties. Vrijwilligers zijn dus géén semi-agorale medewerkers.

De vrijwilligerswet voorziet dat vrijwilligers per dag een forfaitaire onkostenvergoeding kunnen ontvangen. Door een maximum dag- en jaarbedrag toe te staan, die los staat van de hoeveelheid prestaties op die dag, wilde de wetgever vermijden dat elke terugbetaling van kosten aan vrijwilligers gepaard moest gaan met bewijsstukken, ticketjes, enzovoort. Daar is niets verkeerd mee. Het is een heldere en transparente regeling. Alleen de naam is niet zo goed gekozen. Het was een beetje onzorgvuldig van de wetgever om in 2005, toen de wet ontstond, te kiezen voor de term ‘vrijwilligersvergoeding’. Recent lanceerde minister de Block, in het kader van een herziening van de vrijwilligerswet, de veel duidelijke term ‘onkostenvergoeding’. Die naam denkt de lading en heeft meer dan ooit het voordeel van de duidelijkheid.

Ik trap een open achterpoortje in als ik de methodiek hier ‘verklap’: om de prestaties van semi-agorale medewerkers te vergoeden, zetten sommige organisaties fictieve vrijwiligersdagen in. Op die manier ontsnappen zowel de organisatie als de semi-agorale kracht aan lasten en belastingen. Een spreker die 100 euro wil voor zijn prestatie, kan die door 3 forfaitaire onkostenvergoedingen bij elkaar op te tellen, belastingvrij op zak steken. En de organisatie spaart ofwel patronale lasten ofwel btw uit. Win win voor beide partijen dus. Maar geldt dat laatste ook voor het vrijwilligerswerk? Voor de maatschappij? Laat ons dat gerust retorische vragen noemen.

Vorige zomer leek het rijk van grensoverschrijdend gebruik van de vrijwilligersvergoeding evenwel uit. De regering lanceerde in het zomerakkoord een idee dat een oplossing bleek te bieden voor de vergoeding van semi-agorale arbeid. In werkelijkheid besliste de regering om burgers vanaf nu belastingvrij te laten bijverdienen. De ‘klusjeslijst’ die bij dat voorstel hoort, biedt op het eerste zicht een antwoord voor de semi-agorale problematiek van organisaties. Wie in het kluwen van sectoren en taken uit het wetsvoorstel snuistert, vindt er immers heel wat prestaties terug die vandaag de dag door semi-agorale medewerkers verricht worden. Het voorstel voorziet de mogelijkheid om semi-agorale medewerkers legaal – én lasten- en belastingvrij! – te vergoeden, tot 500 euro per maand en 6000 euro per jaar. Maar is dat goed? Was dàt de oplossing waar de sector om vroeg? Of anders gesteld: wilde de sector een oplossing voor de vergoeding van semi-agorale arbeid of wilde de sector het speelveld zijn van een regeling voor onbelast bijverdienen?

Ik maak mijn punt: het wetsvoorstel bijklussen biedt wèl een antwoord voor veel organisaties die een legale manier willen om semi-agorale medewerkers te vergoeden. Maar… het feit dat het hier om een belastingvrije vergoeding gaat die kritiekloos meegaat in een redenering van bijverdienen-naast-je-job, verkleurt de grijze zone van weleer hoogst onaangenaam. Is het toepassingsgebied niet te ruim? Is de lijst van toegelaten activiteiten de juiste? Is ze niet te vaag? Te uitgebreid? Te ingewikkeld? Te verwarrend? Vinden we het goed dat we een statuut installeren dat mensen geen sociale zekerheidsrechten laat opbouwen?

En dan is er nog iets: doordat de termen vrijetijdswerk, verenigingswerk en vrijwilligerswerk in het wetsontwerp kwistig door elkaar gebruikt worden, wordt er onterecht een link gelegd tussen onbelast bijklussen en vrijwilligerswerk. Dat is niet correct. In het wetsvoorstel bijklussen gaat het over bijverdienen, over meer dan een onkostenvergoeding dus. Wie wil bijverdienen is geen vrijwilliger. De intentie is anders en dus is het zeer jammer dat beide termen door elkaar gebruikt worden. Dat verdient het vrijwilligerswerk niet.

Net door systematisch te vergelijken en verwarren met vrijwilligerswerk, legt men een onvoorspelbare druk op het vrijwilligerswerk. Het is niet ondenkbeeldig dat bepaalde mensen – hoe goed hun bedoelingen ook – op termijn overstag gaan voor maatschappelijke inzet waarvoor ze wél vergoed worden. Dat legt een druk op het werk door vrijwilligers… maar ook (en volgens mij vooral) op de organisaties die voor hun werking afhankelijk zijn van vrijwilligers. De financiële druk die daardoor ontstaat, kan nefast kan zijn voor organisaties die onvoldoende middelen hebben om vergoedingen te betalen. Het lijkt wel alsof de wetgever uit het oog verloren is dat veel organisaties daartoe niet in staat zijn.

Het kan lijken dat ik zelf tegen het principe zondig, maar eigenlijk zouden we politici en pers moeten oproepen om de termen bijklussen, vrijetijdswerk en vrijwilligerswerk nooit meer in één adem te noemen.

De voorbije weken lieten heel wat organisaties en organismen (Nationale arbeidsraad, Raad van State, Hoge raad voor de vrijwilligers, Verenigde verenigingen…) zich al negatief uit over het wetsontwerp. Toch zet de regering door. Ik kijk toe – mezelf herhalend als ik stel dat het vrijwilligerswerk als term zuiver gehouden moet worden – en kan niets meer dan (hier luidop) te hopen dat organisaties niet zomaar zullen geloven dat het wetsontwerp bijklussen dé langverwachte oplossing is voor het vergoeden van semi-agorale medewerkers. Wat mij betreft is de non-profitsector het aan zichzelf verplicht om niet zomaar mee te gaan in de basislogica die achter dit wetsontwerp schuilt, zélfs als op het eerste zicht de indruk zou ontstaan dat de sector daar beter van zal worden. Het is schijn die bedriegt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content