OESO: Zonder maatregelen moet pensioen in België naar 73 jaar

© reuters

In haar jongste rapport wijst de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op grote lacunes in het beleid van de regering-Di Rupo.

In haar jongste rapport wijst de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op grote lacunes in het beleid van de regering-Di Rupo. Trends kon het rapport exclusief inkijken en vat de belangrijkste aanbevelingen in 8 punten samen.

De jaarrapporten van de Nationale Bank (NBB), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en het tweejaarlijks rapport van de OESO zijn de drie belangrijke ankerpunten om de toestand van de Belgische economie op te meten en het regeringsbeleid te evalueren. De volgende dagen zal de federale regering alle zeilen bijzetten om de kritische bedenkingen van de OESO te counteren. Trends zet de belangrijkste aanbevelingen op een rij.

Regionale overheden moeten mee besparen. De grootste besparingslast ligt bij de federale overheid, die haar tekort moet verlagen van 2,9% naar 0,1% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2015. De regionale overheden moeten hun deficit van 0,4% omzetten in een surplus van 0,1%. Sinds de jongste staatshervorming is de federale overheid maar goed voor 27% van alle primaire uitgaven, waarvan twee derde sociale uitgaven. Dat betekent dat de inspanning van de federale overheid gelijk is aan 2/3de van haar niet-sociale uitgaven. Volgens de OESO moeten de regionale overheden meer inspanningen leveren en meer verantwoordelijkheid krijgen voor hun eigen inkomsten. De OESO merkt ook op dat de structurele maatregelen maar 1,5% van het bbp bedragen of ongeveer 5,5 miljard euro.

De Belgische energiekosten moeten omlaag. De prijs voor energie is in België relatief hoog, vooral voor kleine verbruikers. Omdat de kosten voor energie en aardgas in ons land gelinkt zijn aan de olieprijs, wordt een plotse stijging van deze laatste ook sneller doorgerekend in de energieprijzen. Hoewel de overheid maatregelen nam om de energiekosten onder controle te houden, zoals een bevriezing van de prijzen, raakt ze niet aan de kern van het probleem. Dat is de aanwezigheid van een dominante speler in de energiemarkt, Electrabel. Bovendien hebben consumenten minder de neiging om energie te besparen omdat hun lonen geïndexeerd worden.

De vraag naar jonge en laaggeschoolde werkzoekenden moet gestimuleerd worden. De OESO hamert erop dat de Belgische overheid meer moet doen om de vraag naar zowel jonge als laaggeschoolde werknemers te verhogen. 80% van de werkzoekers is laaggeschoold, terwijl voor 80% van de vacatures een diploma vereist is. Ook de jeugdwerkloosheid is te hoog. De wirwar van uitzonderingen en stages levert geen zichtbaar netto positief effect op. De OESO stelt voor om de werkgeversbijdragen voor alle laaggeschoolde werknemers te verlagen, net als het minimumloon dat te hoog is voor jonge en laaggeschoolde werknemers. Als voorbeeld wordt een geleidelijke verhoging van het minimumloon voor jonge werknemers voorgesteld als in Nederland. De OESO dringt ook aan op een verschuiving van de belastingdruk weg van arbeid richting consumptie (btw) en milieubelastingen om de werkloosheidsval te verkleinen.

Werklozen moeten sneller geactiveerd worden. Studies wijzen uit dat werklozen na drie maanden zonder succes te solliciteren minder op zoek gaan naar werk. De OESO stelt voor dat werklozen al na 6 maanden – in plaats van na 12 maanden – aangemaand worden om op zoek te gaan naar werk. Bijkomend hamert ze op het feit dat het nieuwe activeringsbeleid niet geldt voor 55-plussers, de groep die het minst actief is. Meer algemeen stelt de OESO dat de structurele problemen van de Belgische arbeidsmarkt de afgelopen jaren niet aangepakt werden, ondanks de relatief goede werkloosheidscijfers.

De automatische loonindexering moet afgeschaft worden. Hoewel de loonindex volgens de OESO de koopkracht sneller op peil houdt – maar niet groter maakt – dan in de buurlanden, is het effect negatief voor de werkgelegenheid. Sinds 1996 zijn de gemiddelde uurloonkosten in België 4,5% sneller gestegen dan in onze drie buurlanden. Tegelijk deed de relatief lage stijging van de productiviteit de arbeidskosten per eenheid product 12% sneller stijgen dan bij de belangrijkste handelspartners. Mede daardoor is de externe concurrentiepositie van België verslechterd, verliest ons land marktaandeel en is de handelsbalans weer negatief. Via de loonindexering worden externe schokken – bijvoorbeeld een plotse stijging van de energie- of voedselprijzen – onmiddellijk vertaald in hogere lonen. Bovendien hebben Belgische bedrijven de neiging de hogere loonkosten door te rekenen in hun vraagprijzen, wat de inflatie in ons land nog hoger maakt. Dat maakt arbeid duur en verkleint de vraag naar arbeid. Volgens de OESO zou de werkloosheid 0,3% lager liggen, mocht er in 2012 een indexering zijn overgeslagen. Ze stelt voor om de Belgische lonen alleen te laten mee evolueren met de binnenlandse productiviteitsstijging, zodat de externe concurrentiepositie van de bedrijven er niet onder lijdt. De OESO stelt ook voor om de indexering voor overheidslonen en transfers af te schaffen. Zo krijgen de Belgische overheden weer de financiële flexibiliteit die andere Europese landen nu al hebben om de loonkosten van de ambtenarij tijdelijk te bevriezen indien nodig.

De werkelijke pensioenleeftijd moet van 59 naar 66 jaar. De vergrijzing zal de uitgaven voor pensioenen en gezondheidszorg tegen 2060 met 9,5% van het bbp verhogen. Dat percentage is het hoogste in Europa, na Zweden en Noorwegen. Tegelijk heeft België een van de laagste werkelijke pensioenleeftijden in de OESO. Bijna een derde van de 50-plussers werkt niet meer. Om het pensioensysteem betaalbaar te houden moet België structurele hervormingen doorvoeren. De jongste hervormingen zijn onvoldoende: ze verhogen de activiteitsgraad bij 55-plussers tegen 2060 naar 56,3% – een percentage dat laag is in vergelijking met de activiteitsgraad in andere landen. Met het bestaande systeem van vervroegde pensionering zou de wettelijke pensioenleeftijd omhoog moeten van 65 naar 73,5 jaar. Zelfs de verhoging van de minimumleeftijd voor vervroegde pensionering naar de wettelijke pensioenleeftijd is niet voldoende om het pensioensysteem betaalbaar te houden. Het geleidelijk verhogen van de pensioenleeftijd tot bijvoorbeeld 70 jaar kan, indien dat gecombineerd wordt met een verlaging van de gezondheidsuitgaven. De OESO stelt ook voor om de marginale belastingvoet voor oudere werknemers te halveren om zo langer werken aan te moedigen.

De kosten van de gezondheidszorg moeten omlaag. Hoewel onze gezondheidszorg goed scoort, is het een duur systeem. Per inwoner heeft België 20% meer ziekenhuisbedden en een lagere bezettingsgraad, 50% meer apothekers, en slikken we meer geneesmiddelen dan het OESO-gemiddelde. De verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg is ook te gefragmenteerd. Dit creëert soms de verkeerde impulsen. Zo is Vlaanderen verantwoordelijk voor ziekenhuisinvesteringen, maar niet voor de kosten van de uitbating van de ziekenhuizen. De regionale overheden mee verantwoordelijk maken voor de kosten van hun beslissingen kan dat vermijden. De plafonnering van de gezondheidskosten is niet efficiënt. De OESO pleit ervoor dat de ziekenfondsen, zoals in Duitsland en Nederland, de taak krijgen de gezondheidskosten naar beneden te halen. In plaats van nu puur administratief de kosten terug te betalen, moeten de ziekenfondsen op zoek gaan naar de meest kostenefficiënte gezondheidszorg.

De toekomstige verliezen van Dexia moeten afgeschoven worden op de niet-gegarandeerde schuldeisers. De overheid moet dat nu al aankondigen. Zo wordt vermeden dat extra kapitaal – extra belastinggeld dus – in Dexia gepompt moet worden om de verliezen op te vangen. De blootstelling van de overheid aan de banksector blijft dan beperkt tot de huidige staatsgarantie voor de banken, die 16% van het bbp vertegenwoordigt, vooral voor Dexia.

J.V.O./M.N.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content