Gezonde overheidsfinanciën verder af dan ooit

PREMIER CHARLES MICHELIn de Wetstraat wordt een klassiek spelletje stratego gespeeld en dat dreigt de regering-Michel te verlammen. © ID/ photo agency
Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

De begroting saneren was de opdracht van de regering-Michel voor het tweede deel van de legislatuur. Politiek stratego in de Wetstraat lijkt dat zo goed als onmogelijk te maken.

“We zijn de tweede grootste partij in Vlaanderen en dat zullen de andere politieke formaties snel genoeg weten.” Dat verklaarde Kris Peeters (CD&V) op de avond van verkiezingen van 25 mei 2014. In een tv-reportage waarin Bart De Wever een hele dag werd gevolgd zien we de N-VA-voorzitter verbaasd kijken wanneer hij naar de speech van Kris Peeters kijkt. “Wat wil die daar nu mee zeggen”, vraagt De Wever aan zijn woordvoerder Joachim Pohlmann.

Vandaag is de betekenis van de woorden van vicepremier en minister van Werk Kris Peeters duidelijk: CD&V zal zijn coalitiepartners geen cadeau doen, en de N-VA al helemaal niet. Onder druk gezet door de linkerzijde van de partij en de christelijke arbeidersbeweging pleitten Peeters en co al van bij het begin van de regering-Michel voor extra taksen op vermogenswinsten. Nu de speculatietaks een lege doos blijkt te zijn, kwam Peeters tijdens het begrotingsconclaaf 2017 plots met een voorstel op de proppen om een meerwaardebelasting op aandelen in te voeren. Dat werkte als een rode lap op een stier bij de N-VA en Open Vld. Voor hen liggen extra vermogens(winst)belastingen zeer gevoelig. Bovendien vinden die Vlaamse partijen het not done dat er vlug-vlug een nieuwe belasting wordt ingevoerd om het gat in de begroting dicht te rijden. Dat doet te veel denken aan het budgettaire kunst- en vliegwerk van vorige regeringen.

Sanering van 3,150 miljard

CD&V hield echter voet bij stuk en vraagt een meerwaardebelasting. Als het nu niet is, dan later en dan vooral als compensatie voor de door de N-VA bepleite verlaging van de vennootschapsbelasting. In de Wetstraat werd de voorbije dagen een klassiek spelletje stratego gespeeld.

Dat dreigt de regering-Michel voorgoed te verlammen. Door de spanningen moest eerste minister Charles Michel (MR) zijn beleidsverklaring van dinsdag uitstellen. Het zou zijn voorlaatste ‘state of the union’ zijn in een niet-verkiezingsjaar. Na een aantal hervormingen die de regering in het begin van de legislatuur heeft doorgevoerd (taxshift, aanzet tot een nieuwe pensioenhervorming) zou de focus nu verschuiven naar de sanering van de begroting en het op de rails zetten van een aantal nieuwe maatregelen zoals de flexibilisering van de arbeidsmarkt en een nieuwe wet op de loonnorm om de concurrentiekracht van de bedrijven te garanderen.

De vraag is of daar veel van in huis komt. Niemand gelooft nog in een structureel begrotingsevenwicht in 2018. Ondanks de spanningen in de Wetstraat over een mogelijke meerwaardetaks zouden de topministers de voorbije dagen wel een voorlopig akkoord hebben bereikt over de sanering van de begroting, maar het lijkt een sanering light te worden. Van de aanvankelijk geplande 4,2 miljard euro om de begrotingsdoelstellingen te halen, is geen sprake meer. De regering-Michel doet het minimum minimorum van wat de Europese Commissie vraagt: 0,6 procent van het bbp of 2,5 miljard euro structureel saneren met daarbovenop een buffer van goed 650 miljoen euro.

Minder saneren dan onder Di Rupo?

Nu is het wel zo dat de begrotingssanering van 0,6 procent van het bbp onder de regering-Michel een zeldzaamheid is. De voorbije twee jaar werd die doelstelling amper of niet gehaald, en de Europese Commissie ging ervan uit dat dit ook niet in 2016 of 2017 zou gebeuren. In 2012 en 2013 -onder de regering-Di Rupo was er nog een structurele verbetering van 1,3 procentpunt. In 2014 werd een verbetering van het structureel saldo met 0,5 procentpunt nagestreefd, maar dat gebeurde niet. In 2015 kon België een structurele verbetering met 0,2 procentpunt optekenen, waarmee het sterk afweek van de begrotingsdoelstellingen. Bovendien was de sanering van de overheidsfinanciën volledig toe te schrijven aan de verlaging van de rentelasten.

In zijn antwoord op een vraag van Trends aan John Combez over het gevoerde federale beleid van de voorbije twee jaar hamerde de sp.a-voorzitter op het gebrek aan structurele saneringen van de regering-Michel: “De regering-Di Rupo saneerde de overheidsfinanciën met een jaarlijkse verbetering van het structureel saldo van 0,6 procent van het bbp. Bij de regering-Michel is dat 0,2 à 0,3 procent bbp per jaar. Vooral de fiscale ontvangsten halen de door minister Johan Van Overtveldt beloofde doelstellingen niet. Het gaan dan onder meer om de Kaaimantaks en speculatietaks.”

“Zelfs als je niet enkel naar de structurele verbetering kijkt, maar die opsplitst in de vermindering van de rente-uitgaven en de structurele verbetering via effectieve maatregelen, zie je een trendbreuk. In de periode 2012-2014 is een structurele verbetering gerealiseerd van 1,27 procent van het bbp, waarvan 0,85 procent door beleidsmaatregelen en 0,42 procent door dalende rentelasten. In de periode 2015-2017 schat de Europese Commissie de structurele verbetering op 0,71 procent bbp, waarvan 0,11 procent door maatregelen en 0,6 procent door rentemeevallers. De structurele verbetering ten tijde van de regering-Di Rupo was niet enkel dubbel zo groot, ze bestond ook voor twee derde uit effectieve maatregelen, terwijl dat bij de regering-Michel maar voor een zevende het geval is.”

Nadruk ligt op besparingen

Wat de sp.a-voorzitter niet zegt, is dat de kwaliteit van de sanering bij de regering-Michel verschilt van die onder de regering-Di Rupo. De PS’er koos vooral voor nieuwe inkomsten via belastingen. Vanaf 2014 verlegde de Zweedse coalitie de focus naar een matiging van de primaire uitgaven. Dat zou nu ook het geval zijn. Van de 3,15 miljard euro saneringen voor 2017 gaat het voor 2 miljard over besparingen (nieuwe en al afgesproken uitgavenbeperkingen, onder andere in de gezondheidszorg, het niet volledig gebruiken van de welvaartsenveloppe voor uitkeringen), 300 miljoen euro komt van technische correcties, 250 miljoen uit dividenden en rentemeevallers en slechts 600 miljoen euro uit nieuwe belastingen.

Bij die belastingen zit onder andere een verhoging van de roerende voorheffing, een extra belasting op tankkaarten en de invoering van een minimumbelasting voor bedrijven. De fiscale maatregelen zullen de al hoge belastingdruk opnieuw doen stijgen, terwijl die sinds een paar jaar lichtjes aan het dalen was. In 2014 bedroeg de totale belastingdruk (de som van alle fiscale en parafiscale inkomsten) 48 procent van het bbp. Het daalde naar 46,9 procent in 2015 en naar 46,7 procent dit jaar. Daarmee zit België nog altijd in de Europese top drie, samen met Denemarken en Frankrijk. Ter vergelijking: de fiscale druk in Duitsland bedraagt 39,25 procent en in Nederland 37,1 procent.

De boomerang van de taxshift

En ook met een invoering van een meerwaardebelasting zou de België natuurlijk een van de belastingkampioenen zijn. Een verlaging van de vennootschapsbelasting verandert daar niets aan, want die zal budgetneutraal zijn. Het verlagen van de tarieven wordt gecompenseerd door het schrappen of verminderen van aftrekposten en kortingen, zoals de notionele-intrestaftrek.

Kris Peeters heeft met zijn voorstel voor een meerwaardetaks natuurlijk het argument in handen dat de taxshift van 8 miljard euro niet gefinancierd is. Die belastingverschuiving verlaagde de lasten op arbeid en werd gecompenseerd door besparingen en extra belastingen, zoals het verhogen van de roerende voorheffing naar 27 procent, hogere accijnzen en het optrekken van de btw op elektriciteit. Maar volgens studies van de Nationale Bank en het Planbureau wegen de lastenverlagingen niet op tegen de inkomsten en de terugverdieneffecten (onder andere jobcreatie door lagere loonkosten). De Nationale Bank voorspelt tegen 2020 nog altijd een niet-gefinancierd tekort van de taxshift van 0,4 procent van het bbp of 1,68 miljard euro. Het Planbureau heeft het zelfs over een niet-gefinancierd tekort van 4,2 miljard euro (of 1% van het bbp). In haar rapport 2016 over België raadt de Europese Commissie de regering-Michel aan dat verschil via besparingen weg te werken.

Dat is iets waar de regering-Michel zelf graag de nadruk op legt. Maar de overheidsuitgaven dalen tergend traag. De primaire uitgaven (de ontvangsten min de uitgaven zonder de rentelasten) bedragen nog altijd 51 procent van het bbp. Net voor de financiële crisis was dat 46 procent en aan het begin van de eeuw zelfs iets meer dan 42 procent. Volgens de Nationale Bank zullen de primaire uitgaven ook in 2017 en 2018 met 50,6 tot 50,9 procent van het bbp relatief hoog blijven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content