1914: het einde van Europa’s gouden tijdperk

© reuters
Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

In 1914 bloeide de wereldeconomie dankzij de vrijhandel als nooit tevoren. De Eerste Wereldoorlog maakte daar een einde aan.

Door de vrijhandel, het vrije verkeer van kapitaal en de hoge arbeidsmobiliteit is de integratie van de economieën zo groot dat een oorlog geen zin meer had, dachten velen honderd jaar geleden. Iedereen dreef handel met iedereen. De interdependentie was totaal.

Economische historici noemen de laatste kwarteeuw voor de eerste grote wereldbrand de first global economy. Onze tijd wordt de second global economy genoemd. “Je kunt de openheidsgraad van een economie meten door na te gaan hoe zwaar de export weegt op het bruto binnenlands product (bbp) en de groei. Net voor de oorlog was die openheidsgraad voor Europa groter dan in het midden van de jaren zeventig van vorige eeuw”, weet Erik Buyst, hoogleraar economische geschiedenis aan de KU Leuven. De periode voor WO I werd ook gekenmerkt door een vrij verkeer van kapitaal. Buyst verwijst naar een nooit vertoonde arbeidsmobiliteit. Tussen 1880 en 1910 zijn 25 miljoen migranten uit Europa vertrokken, vooral uit Centraal- en Zuid-Europa. Het gros trok naar de Verenigde Staten en Australië.

Dank aan de goudstandaard

Het sluitstuk van de first global economy was een zeer stabiel monetair systeem. Tal van munten waren aan elkaar gekoppeld via de goudstandaard. Als er handelsonevenwichtigheden ontstonden, werden die door de verschuiving van goudvoorraden van het ene land naar het andere hersteld. “Er ging een dreiging uit van de goudstandaard. Een land leed gezichtsverlies als er grote hoeveelheden goud wegvloeiden. Er was ook de vrees dat men in extreme gevallen de goudpariteit zou verliezen. Dat werkte disciplinerend”, weet Buyst. Groot-Brittannië was met de Londense City de spin in het financiële web en hield het systeem draaiend.

De koloniale grootheid Groot-Brittannië was een overschotland en het Britse kapitaal werd massaal geëxporteerd. Ongeveer de helft van alle buitenlandse directe investeringen kwam uit Londen. Het zou tot 1960 duren voor de Verenigde Staten als nieuwe economische grootmacht dat percentage bereikte. Groot-Brittannië was ook een belangrijke uitvoerder van grondstoffen en afgewerkte producten.

De VS op nummer één

De Britten waren vlak voor de eerste wereldbrand niet de enige industriële gigant, en zelfs niet de grootste economie ter wereld. Dat waren toen al de Verenigde Staten. Detroit, waar de Ford-auto’s werden geproduceerd, was een schoolvoorbeeld van de massa-industrie. De Britten moesten een eeuw geleden niet alleen de Verenigde Staten laten voorgaan. Duitsland was met de eeuwwisseling de tweede industrienatie, omdat het op de kar van de tweede industriële revolutie was gesprongen: elektriciteit, metaalverwerkende nijverheid en telegrafie.

In 1895 had Berlijn acht keer meer telefoons per inwoner dan Londen. “Toen hebben de Duisters kunnen profiteren van hun langdurige aandacht voor onderwijs”, legt Buyst uit. “Ze bouwden een zeer performant netwerk van technische hogescholen uit die voor ingenieurs zorgden, terwijl economisch hogescholen bedrijfsleiders afleverden. Ze waren ook voortrekkers in de bouw van industriële laboratoria.” Duitsland had industriële giganten als AEG en Siemens die een kapitaal hadden dat twintig keer hoger lag dan la Compagnie Générale d’électricité (CGE), een Franse concurrent.

Duitsland sterker dan Frankrijk

Frankrijk was een land dat het in 1914 economisch niet gemakkelijk had. Parijs was nog altijd het centrum van een koloniaal imperium, maar het Franse belang in de wereldeconomie nam af. In 1890 was Frankrijk nog goed voor 10 procent van de wereldexport, in 1900 was dat gedaald tot 7,2 procent. Volgens historicus Denis Woronoff heeft “Frankrijk, afgezien van de auto-industrie, te weinig geprofiteerd van de tweede industriële revolutie die werd gedragen door de opkomst van de elektriciteitssector en de chemie”. Wel investeerde Frankrijk veel in Rusland, een van de opkomende naties.

De Urkatastrophe van 14-18, zoals Duitse historici het vaak hebben genoemd, maakte een einde aan het Europese gouden tijdperk en aan een lange periode van economische groei en vrijhandel. De wereldeconomie ging letterlijk en figuurlijk de dieperik in. Symbolisch voor die periode zijn de 13 miljoen ton goederen die de Duitse onderzeeboten tijdens het conflict naar de zeebodem torpedeerden. Europa heeft zich van die schok nooit meer hersteld.

Het volledige dossier over honderd jaar Eerste Wereldoorlog leest u deze week in Trends.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content