Innovatiefabriek Peking

© belga

Bedrijven verplaatsen steeds meer onderzoekscentra naar China. Innovatie is voor het Westen niet langer het wonderrecept om de strijd met de Aziatische tijgers te winnen.

Dat multinationals in meerdere landen productievestigingen hebben, verwondert niemand meer. Dat die landen het predicaat lagelonenland dragen, is een open deur. Nieuw is wel dat steeds meer multinationals er onderzoekscentra openen en het denkwerk niet meer exclusief of toch steeds minder voor het geïndustrialiseerde thuisland voorbehouden. Dat schrijft Deutsche Bank Research in zijn jongste rapport Research follows production.
90 procent van de duizend grootste toptechnologische bedrijven, gemeten naar budgetten voor onderzoek en ontwikkeling, heeft O&O-vestigingen buiten het moederland. De opkomende landen worden daarvoor een steeds populairdere keuze.

De wisselwerking tussen groeilanden en geïndustrialiseerde landen neemt toe. China exporteerde voor het eerst meer O&O-diensten naar Europa dan omgekeerd. Een primeur dankzij de stijgende aanwezigheid van de onderzoekscentra van westerse bedrijven. Sinds het toetreden van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 2001 steeg het aantal buitenlandse onderzoekscentra in het land van 50 tot 1000 in 2007. Een stijging van 1900 procent.

Het Westen in het Oosten Vaak krijgen multinationals O&O-centra in opkomende landen in de schoot geworpen door overnames in die landen te doen. Het is goed om die te behouden. Bedrijven die hun researchactiviteiten internationaal structureren, kunnen betere cijfers voorleggen dan hun concurrenten. Bedrijven die zich concentreren op een beperkt aantal O&O-vestigingen en met grotere aandacht voor lagelonenlanden als China en India zijn de absolute winnaars.

O&O in groeilanden gebeurt nog niet zozeer om nieuwe producten te ontwikkelen, wel om bestaande producten aan te passen. Met behulp van lokale centra slagen ondernemingen er duidelijk sneller in om hun producten aan te passen aan de lokale markt. En zo de strijd met de concurrentie te winnen.

Het Oosten naar het Westen De barrières om onderzoek en ontwikkeling in opkomende landen te organiseren, verdwijnen snel. Geschoold personeel is even gemakkelijk te vinden als in westerse landen. Het aantal eerstejaarsstudenten aan Chinese universiteiten is gelijk aan alle eerstejaars in Europa, de VS en Japan. En ook al wordt er geklaagd over het opleidingsniveau van de gemiddelde Chinese universitair, de getallen wegen door. Ook aan de Chinese universiteiten studeren briljante onderzoekers af.

De kostprijs van de Chinese wetenschappers speelt minder mee. Een gemiddelde Chinese wetenschapper wordt 6000 euro per jaar betaald, een West-Europese tien keer meer. Maar multinationals betalen aan de beste krachten geen Chinese. Zij kosten dan ook bijna evenveel of meer als in het Westen.

China wil meer zijn dan de grootste fabriek van de wereld en is een ambitieus plan gestart om tegen 2050 ook de leider te zijn in onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Streefdoel is om al tegen 2020 de investeringen in O&O op te krikken tot 2,5 procent van het bruto binnenlands product ten opzichte van 0,6 procent in 1995 en 1,5 procent in 2007. Om het even met cijfers te zeggen, vorig jaar waren de O&O-investeringen in China goed voor een bedrag van 140 miljard dollar. De VS klokte nog af op 395 miljard dollar en heeft dus nog een voorsprong. Maar de kloof verkleint.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content