Alain Mouton

Automatische indexering moet in de koelkast

Alain Mouton Redacteur bij Trends

Geen reële loonstijgingen meer toekennen, is onvoldoende om de Belgische concurrentiehandicap af te bouwen. Dat kan enkel lukken als de automatische loonindexering op zijn minst even tussen haakjes wordt gezet.

Geen reële loonstijgingen meer toekennen, is onvoldoende om de Belgische concurrentiehandicap af te bouwen. Dat kan enkel lukken als de automatische loonindexering op zijn minst even tussen haakjes wordt gezet.

De Belgische loonkostenhandicap ten opzichte van de drie buurlanden is dit jaar – gemeten in uurloon – opgelopen tot 5,2 procent. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) ging er tot voor kort van uit dat die loonkostenhandicap eind 2012 zou afklokken op 4,8 procent. Maar tegen alle verwachtingen in zijn de lonen in België de voorbije twee jaar opnieuw sterker gestegen dan in Duitsland, Nederland en Frankrijk.

De oplopende loonkostenhandicap doet vragen rijzen over het nut van de wet op het concurrentievermogen van 1996, die onze loonkosten in de pas moet doen lopen met die van de buurlanden. Zijn we niet beter af zonder de wet? “Dat aantonen is een bewijs uit het ongerijmde, want we zullen het nooit weten”, zegt Marc De Vos, directeur van de denktank Itinera en hoogleraar arbeidsrecht. “De opgebouwde loonkostenhandicap leert ons in ieder geval dat de wet onvoldoende heeft gewerkt. Eigenlijk heeft men haar niet of amper toegepast.”

De wet schrijft voor dat een loonkostenontsporing ten opzichte van de buurlanden achteraf moet worden gecorrigeerd. De Vos: “Hoogstens hebben de sociale partners zich bij het vastleggen van een aantal loonnormen wat ingehouden. Maar als België de opgebouwde handicap echt had willen wegwerken, dan hadden ze beter voor een loonbevriezing gekozen.”

Inflatiespiraal

Dat wil zeggen dat het heilige huisje van de automatische loonindexering moet worden gesloopt. Want de afbouw van de concurrentiehandicap kan niet alleen gebeuren door gedurende een periode reële loonstijgingen op te schorten. Het houdt ook in dat de stijging van de levensduurte niet meer automatisch wordt doorgerekend in de lonen. De Vos heeft er geen probleem mee dat het principe van de automatische indexering behouden blijft, maar om de loonkostenhandicap weg te werken moet die even in de koelkast.

Cijfers van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven tonen aan dat de loonkostenontsporingen grotendeels te verklaren zijn door het indexeringssysteem, niet door de reële loonstijgingen. Het probleem voor België is dat de inflatie hier al een hele tijd structureel hoger ligt dan in de buurlanden (2,8 procent in België tegenover 2 procent in Duitsland). Dat heeft niet alleen te maken met de hogere energieprijzen. Daarnaast zijn er de zogenoemde tweederonde-effecten, die een inflatiespiraal op gang brengen. Hogere prijzen leiden via de automatische indexering tot loonsverhogingen, die verhogen de productiekosten en zo beginnen de prijzen nog meer te stijgen.

En dus pleiten de werkgevers al jaren voor een diepgaande hervorming van het indexsysteem. Een aanpassing van consumptiekorf die bepalend is voor het indexcijfer is in hun ogen onvoldoende. Er moet meer gebeuren. Munitie vinden ze in het vorige zomer afgeronde rapport van de Nationale Bank (en vooral van gouverneur Luc Coene) over het Belgische indexmechanisme. Daarin wordt discreet gepleit voor een vaste index. De lonen worden dan ieder jaar verhoogd met een percentage dat gelijk is aan de langetermijninflatie in de buurlanden, meer bepaald 1,8 procent. Het zou een positief effect hebben op de werkgelegenheid of de export. Volgens Marc De Vos blijft België sowieso benadeeld als het huidige stelsel in stand wordt gehouden. “Ook in andere landen worden de lonen aangepast aan de levensduurte”, zegt hij, “Maar dat gebeurt synchroon met de economische ontwikkeling. Bij ons is dat niet het geval en dat zorgt voor problemen.”

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content