Iedereen belegger

© iStock

Pierre Huylenbroeck, de ex-hoofdredacteur van De Tijd, is columnist op Moneytalk.be. Hij schrijft al twintig jaar over de beurs en is een gepassioneerd belegger. In zijn nieuwe boek Iedereen belegger weerlegt hij dat beleggen enkel is weggelegd voor de elite en voert hij aan dat investeren in aandelen een must is voor elke spaarder.

U bent een hagedis

U hoeft niet verontwaardigd te zijn, beste lezer. De titel van dit hoofdstukje is nog braaf. Adam Smith, de auteur van The Money Game, dus niet die Adam Smith die uit zijn rib de economie schiep, vergeleek de doorsneebelegger zelfs met de australopithecus, de uitgestorven voorloper van de mens. De australopithecus zou ultrafit en beresterk geweest zijn. Alleen was hij oerdom en kon hij zich niet aanpassen aan een evoluerende omgeving. “De australopithecus op de beurs wil niet spelen als hij zou moeten spelen en wil pas spelen als hij niet zou mogen spelen”, schreef Smith.

Hagedissen leven tenminste nog. Dat kan onze mensaap niet meer zeggen. Hagedissen overleven al zeer lang, langer dan wij, omdat hun breinen op ‘survival’ ingesteld zijn. Ze voelen gevaren aan door te leren uit recente ervaringen. Ze nemen informatie op en onderscheiden patronen. Dat is cruciaal om te overleven in een vijandige omgeving. Zodra je de gevaren van de jungle snapt, kan je ze voortaan anticiperen. Maar op de beurs ben je er niets mee. Daar ontstaan voortdurend nieuwe gevaren. Het is zelfs gevaarlijk te teren op de recente gebeurtenissen, want net dat leidt tot grote fouten.

“Een belegger moet de andere beleggers voorblijven. Dat kan natuurlijk niet door te doen wat de anderen doen. Dat kan enkel door anders te doen, door de dierlijke instincten te negeren: als iedereen koopt, koop dan net niet”, schreef Terry Burnham, bioloog en econoom, in zijn boek Mean Markets and Lizard Brains. “Als het lange tijd goed loopt, overtuigt ons hagedissenbrein ons dat het goed zal blijven lopen.’ Het omgekeerde geldt ook.

Die Adam Smith die eigenlijk George Goodman heette, had trouwens een boon voor moeilijke woorden. Hij had het graag over ‘enantiodromie’, de menselijke neiging om continu van de ene extreme gemoedstoestand naar de andere te springen. Van extreem angstig naar extreem hebzuchtig en terug. Het is een typische aandoening bij beleggers. Het is nooit anders geweest en het zal nooit anders worden. Ofwel is Mister Market té behoedzaam ofwel is hij té roekeloos. En meestal volgt hij gewoon de anderen.

In tijden waarin de belegger roekeloos is, is hij nog eens onuitstaanbaar blasé ook. Peter Lynch, de beste belegger van de jaren 1980, goot dat menselijk gedrag in zijn cocktailtheorie: “Als de beurs al jaren slecht presteert, wordt op een cocktailreceptie niet over de beurs gepraat. Niemand is dan geïnteresseerd in wat wij, de beleggingsexperts, te vertellen hebben. Als de beurs al een tijdje aan het stijgen is, beginnen de deelnemers aan de cocktailparty ons vragen te stellen. Op de duur, dicht bij het hoogtepunt van de markt, willen ze ons advies niet meer. Dan vertellen zij aan ons wat wij zouden moeten kopen.”

Van die enantiodromische beleggers had een stijf in het kostuum stekende übermensch als Jean Paul Getty, olietycoon en een van de eerste dollarmiljardairs in de geschiedenis, geen hoge achting: “Als de emotionele amateur de koersen alweer fors hoger en lager duwt, kan de ernstige professionele belegger zoals ik niet anders dan wachten tot de meute gekalmeerd is.” De snoever. Maar hij sloeg de nagel op de kop.

De race richting nooit genoeg

Op de beurs is dat fenomeen wijd verspreid. Beleggers groot en klein, pro­fessionelen en amateurs, kopen meestal bepaalde aandelen omdat anderen ze kopen. Ze kijken vaker rond in plaats van vooruit. Dat is een handicap. Het is meestal geen goed idee om op de beurs het voorbeeld van de massa te volgen. Zo ontstaan zeepbellen: zodra een aandeel hot is, wil iedereen het. Wij dus ook.

Alzo ontstond, lang geleden, de nooit eindigende knotsgekke race richting nooit genoeg.

U2 zong het mooi in ‘Stuck in a Moment You Can’t Get Out Of’: ‘You can never get enough of what you don’t really need’. Tyler Durden, de door Brad Pitt supercool gespeelde held uit de cultfilm Fight Club van David Fincher, zei wijselijk: “Mensen doen jobs waar ze de pest aan hebben om dingen te kopen die ze niet nodig hebben.” Paul Simon zong: “The nearer your destination, the more you’re slip slidin’ away.” The Rolling Stones klaagden: “I can’t get no satisfaction”.

De succesvolle beleggers zijn loners. Eenzaten. Egoïsten, in feite. Die kijken niet naar anderen, die doen hun eigen ding. Zo hoort beleggen te zijn. Maar zo is beleggen dus meestal niet. Het doet denken aan dat bedrieglijk eenvoudig wiskunderaadseltje in de derde klas.

Meester: “Van Asch, als je tien schapen hebt en er loopt er een weg, hoe­veel schapen heb je dan nog?”

Isaacje: “Nul, meester.”

Meester: “Van Asch, gij onnozelaar! Tien min een is niet nul, dat is negen!”

Isaacje: “Dan kent u mijn schapen niet, meester.”

Beleggers zijn als schapen. Hoe meer er weglopen, hoe groter de kans dat er nog meer beginnen weg te lopen. Schapen zijn soms verve­lend voor de herder, de schapen op de beurs kunnen ronduit gevaarlijk zijn. Ik herinner me een quote van Paul Krugman, een keetschoppende brompot sinds hij in 2008 de Nobelprijs kreeg, maar voordien vaker zin­nig dan uitzinnig. In 1997, in volle Aziëcrisis, zei Krugman: “Wat ik zag in die marktenzalen was niet een roedel speculatieve wolven, klaar om hun prooi naar de keel te grijpen. Wat ik zag was erger: een kudde bange schapen.”

Bange schapen zijn gevaarlijker dan bloeddorstige honden. Dat lijkt straf, dat is helemaal correct en dat geldt voor alle crisissen. Ook die van 2008-2009. Uitgekookte speculanten met een slecht karakter spelen een veel kleinere rol dan u zou denken. Elkaar schichtig kopiërende angstha­zen eisen telkens de hoofdrol op.

Je kan zelfs stellen dat angst ook achter een plots naar omhoog hol­lende beurskoers zit. Angst om de trein te missen. Dat zagen we duidelijk in april 2015, toen de beursklim tijdelijk plots versnelde omdat kopers kopers lokten. Dat zagen we in maart 2015 bij een spookaandeel als Dexia. Dat verzesvoudigde in enkele dagen tot 18 eurocent, ook al is de kans bijzonder klein dat beleggers ooit nog iets significants krijgen uit hun belegging. “Er zal daar wel iets aan de hand zijn” werkt als een rode lap op een stier. Inmiddels is Dexia opnieuw 4 à 5 cent waard. Ook dat ging snel. Ingeval u zich afvraagt waarom, lees nog eens het mopje van Isaacje en zijn schapen. Een beetje herder weet dat schapen altijd zullen weglopen, altijd in groep, altijd schichtig. Hij weet alleen niet op voorhand wanneer of waarheen.

Ik stootte onlangs op een citaat van ene Theodore Gilman, zo’n hoge ome met een hoge hoed uit de negentiende eeuw: “We maakten financiële paniek mee in 1797, 1811, 1813, 1816, 1819, 1825, 1837, 1847, 1857, 1866, 1873, 1884, 1890 en 1893. Hoog tijd dus dat we het concept ‘financieel systeem’ vervangen door ‘panieksysteem’.”

Paniek is van alle tijden

Als een Messi op het veld

Beleggen hoort nochtans saai te zijn. Of juister: wees de saaie belegger tussen de panikerende schapen. Lucratief! Maar let op. Saai is totaal niet hetzelfde als apathisch. Een belegger staat op het veld. Ook al staat hij vaak tijdelijk stil, hij staat er wel. Hij speelt mee. Een beetje als Lionel Messi of Ronaldo of Eden Hazard. Het is opvallend hoe vaak die toppers gewoon stilstaan of wat heen en weer slenteren. Ze bewegen minder vaak dan de mindere goden, maar ze weten precies wanneer ze moeten bewegen en waarheen. En als ze bewegen, is er geen houden aan. Dat is beleggen.

Apathie betekent: aan de zijlijn staan. Als te veel mensen aan de zijlijn staan, kunnen we als maatschappij – als ploeg – niet winnen. Dat was precies het grote drama van de donkere middeleeuwen. George Cooper, historicus en belegger, gaf onlangs het antwoord op de vraag: hoe komt het dat er voor 1700 eeuwenlang geen welvaartstoename was? Niet door een overmatige overheidsbemoeizucht, niet door te veel belastingen en regulitis. Dat was allemaal minimaal in dat pre-industriële tijdperk. Wel omdat de machthebbers alle belang hadden bij een langdurig status quo. Zij hadden als belangrijkste levensdoel hun macht te behouden en ze konden dat doel het makkelijkst bereiken via een repressief en meedo­genloos schrikbewind. De gewone mens kon niet anders dan apathisch zijn in zo’n omgeving. Een klein beetje ondernemer riskeerde zijn nek.

Ik wil best saai zijn, maar niet apathisch. Zeker op de beurs: saai beleggen vind ik uiterst boeiend. Ontwaart u een paradox? Tot zover het verschil tussen apathisch en saai.

Boven op alle bovenstaande menselijke tekortkomingen moeten we onze wispelturigheid nog aanstippen.

Wispelturigheid, het doet me denken aan een van de vele hilarische scènes van het gewel­dige mopperduo Waldorf en Statler, de helden-aan-de-zijlijn van The Muppet Show. Meestal sabelden ze de show genadeloos neer, maar in de volgende legendarische afsluiter deden ze dat eens niet. Of toch niet meteen.

“Boeoe!”

“Boeoeoeoe!”

“Dit was het ergste dat ik ooit meemaakte!”

“Het was vreselijk!”

“Afgrijselijk!”

“Mja, zo slecht was het nu ook niet.”

“O neen?”

“Wel, sommige delen vond ik best leuk.”

“Ik vond veel dingen leuk, eigenlijk.”

“Ja, het was een goede show.”

“Het was zéér goed!”

“Het was geweldig!”

“Jaaaaa, bravo!!”

“Biiiis!!”

“Biiiiiiiiis!!”

Waldorf en Statler, het zijn gewone – zij het nogal snibbige – mensen die graag hun eigen mening geven, terwijl die mening op zich blijkbaar allesbehalve standvastig en te vertrouwen is. Het is ver gekomen met ons, de mensheid. Dat onze opinies en overtuigingen wijzigen omdat omstandigheden wijzigen, tot daaraan toe. Maar dat ze ook spontaan kunnen wijzigen, zelfs onder impuls van een metgezel wiens overtuiging tegelijk onder uw impuls wijzigt, dat is toch straf.

Nóg straffer: onder impuls van een hoogstpersoonlijke cascade van de eigen gedachten. Zoals in die legendarische scène van La Grande Vadrouille, een komedie van Gérard Oury waarin Louis de Funès de veeleisende dirigent Stanislas Lefort speelt. Zijn orkest repeteert de Rakoczy-mars uit La damnation de Faust van Hector Berlioz. Na een uitbundige versie tikt de gepruikte dirigent met zijn stok op de kansel: “Dank u heren, het was zeer goed, het was zéér goed.” Applaus van de orkestle­den. “Nee nee, ik ben het die mag applaudisseren… U daar, dat was goed… En u was goed, hoewel, zozo… En zeg eens, jullie twee, we hebben jullie niet gehoord, we horen jullie nooit spelen, jullie stoppen niet met tateren, pas op, hé, pas goed op… Luister allemaal, ik heb een eigen mening over dit stuk. Ik vind dat het niet triomfantelijk genoeg klinkt. Wat meer trots, enfin! Papapaaaaa papaaa papaa… Tsjak… Verdorie toch… Jullie: njinjinji… dat is lawaai, dat. Enfin, het was niet slecht, het was zeer slecht. Voilà. Herbeginnen…”

Hoe kan je ook maar iets voorspellen in onze maatschappij als het gedrag van de actoren in de maatschappij zelf volslagen onvoorspelbaar is? Wacht, ik geef u nog één verhaaltje, van Benjamin Graham, de peet­vader der beleggers. Een goudzoeker staat aan de poorten van de hemel. Sint-Pieter heeft slecht nieuws: “Helaas, beste man. De wachtkamer van de goudzoekers zit vol.” De onfortuinlijke prospector vraagt: “Mag ik hen toch even toespreken? Vijf secondjes maar.” Dat mag. Hij loopt naar de kamer en roept: “Goud gevonden in de hel!” Waarop zijn collega’s holder­debolder de kamer uit rennen. Sint-Pieter lacht: “Hoe doortrapt, man. Maar de feiten zijn wat ze zijn: dankzij uw list is er plaats voor u. U kunt naar de hemel, proficiat.” De goudzoeker aarzelt, krabt zijn hoofd en zegt ten slotte: “Sorry Sint-Pieter, ik ga mee met de anderen. Waar rook is, is vuur. Dat gerucht zou maar eens de waarheid moeten zijn.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content