‘Economie is een middel om de wereld te begrijpen’

LODE BERLAGE, ERWIN OOGHE, PAUL DE GRAUWE, ANDRÉ DECOSTER EN ERIK SCHOKKAERT "Economen moeten meer zelfvertrouwen én meer relativeringsvermogen hebben." © Thomas De Boever
Jozef Vangelder
Jozef Vangelder redacteur bij Trends

Al veertig jaar krijgen studenten van de KU Leuven het handboek Economie, een Inleiding voorgeschoteld. We spraken met vijf van de auteurs over hun vakgebied, onwrikbare waarheden, politiek en onderwijs. “Economie dient om de wereld te begrijpen, niet de bankproducten.”

De eerste uitgave van Economie, een Inleiding dateert al van 1977. Vandaag zitten we aan de achtste editie, 880 pagina’s bijeengeschreven door zestien Leuvense economieprofessoren. “Ingewikkelde maatschappelijke fenomenen hebben nood aan een afstandelijke en op redelijkheid gestoelde analyse”, schrijven ze in de inleiding.

Koele hoofden in verhitte maatschappelijke debatten, een luxe is het niet. Toen de vorige editie verscheen in 2013, heerste de angst over Griekenland en het einde van de euro. Vijf jaar later beleven we post-truth politics, waarin Donald Trump president kon worden van de Verenigde Staten, en de Britten zich lieten verleiden tot een uitstap uit de Europese Unie.

In enkele jaren kan veel veranderen in de wereld. Maar veranderen de economen ook? Moeten ze regelmatig hun inzichten bijstellen, of verworven kennis opnieuw afvoeren en herbeginnen? Er trad eerder een soort realisme in, merkt Erwin Ooghe. “Het geloof in een omvattende theorie die alle economische fenomenen kan verklaren, is verdwenen. Economen richten zich nu meer op specifieke problemen waarvoor ze een oplossing bedenken. We zijn praktischer geworden.”

Volgens Paul De Grauwe kunnen ideeën wel verdwijnen, maar later opnieuw opduiken, zoals de spaarparadox. “Als iedereen op hetzelfde moment aan het sparen slaat, krijgt de economie klappen, daalt het inkomen van de mensen, en wordt sparen moeilijker”, zegt De Grauwe. “Sparen bemoeilijkt sparen: die paradox is een idee uit de eerste helft van de vorige eeuw dat uit de Amerikaanse handboeken verdwenen was, maar sedert de financiële crisis weer opgang maakt.”

Het Leuvense handboek is altijd genuanceerder geweest, volgens Erik Schokkaert, die niet ontkent dat de economie onderhevig is aan modes. “Wat niet verandert, is de ideologische achtergrond. De dominantie opvatting in de economische wetenschap is eerder liberaal.”

Als economie een ideologische achtergrond heeft, is het dan wel een harde wetenschap?”

ERIK SCHOKKAERT. “Wat is een harde wetenschap? Voor een oordeel over het beste beleid, is ideologie onvermijdelijk en ook wenselijk. Het beste is dat je ervoor uitkomt.”

ANDRE DECOSTER. “Veel feiten kunnen we meten, maar oorzakelijke verbanden ertussen zijn veel moeilijker te leggen, omdat alles tegelijkertijd verandert in de economie. Is de huidige jobgroei te danken aan de economische heropleving, of ook aan de taxhift, en in welke mate? Het is niet gemakkelijk dat in kaart te brengen. En inderdaad, economen gaan vaak uit van ideologische vooronderstellingen. Maar dat maakt hun modellen niet onbruikbaar.”

ERWIN OOGHE. “Neen, maar soms zijn voorspellingen geen voorspellingen meer, maar een strategie om dingen door te drukken.”

PAUL DE GRAUWE. “Vaak gaat de discussie over de rol van de overheid. Als je veronderstelt dat de markt zichzelf regelt, zeg je tegelijk: de overheid moet niet tussenbeide komen. In de financiële crisis was dat het grote discussiepunt onder economen. Volgens het ene kamp konden we uit de crisis geraken als we de markten vrij spel lieten. Het andere kamp zag het net omgekeerd. Niet de overheid had gefaald, maar de markten.”

LODE BERLAGE. “De ironie is dat vandaag veel meer feitenmateriaal beschikbaar is dan veertig jaar geleden, maar dat zelfs de simpelste vragen nog altijd moeilijk te beantwoorden zijn. In 1980 liet de Cubaanse president Fidel Castro opeens Cubanen naar Miami vertrekken. Later onderzochten economen wat die operatie op de arbeidsmarkt van Miami teweeg had gebracht. Ze discussiëren er nog altijd over.”

Misschien moeten economen vaker toegeven dat ze het eigenlijk niet weten?

SCHOKKAERT. “Ik zal eens een pretentieuze opmerking maken: wie heeft meer te zeggen over economische problemen dan economen? Ik zeg niet dat we onbescheiden moeten zijn. We hebben de waarheid niet in pacht. Maar we moeten meer het onderscheid maken tussen wat we weten, en wat niet. Durven te zeggen ‘daar is consensus over, en daaraan twijfelen we’. We moeten meer zelfvertrouwen én meer relativeringsvermogen hebben.”

DECOSTER. “Daarom vind ik het goed wat de Nationale Bank gezegd heeft over de effecten van de verlaging van de vennootschapsbelasting. Eigenlijk heeft ze gezegd: ‘Wij weten het niet’.”

Is het probleem niet dat te veel van economen verwacht wordt?

DE GRAUWE. “Die tijd is voorbij. Nu is het eerder omgekeerd. Luister maar naar de grapjes over economen. ‘Stel een vraag aan twee economen en je krijgt drie antwoorden’.”

BERLAGE. “Wat ook speelt, is dat er een groot verschil bestaat tussen wat economen in studies schrijven en wat daarvan doorsijpelt in de media.”

SCHOKKAERT. “Journalisten willen objectief zijn. Als 95 procent van de onderzoekers A denkt, willen de journalisten ook de 5 procent laten horen die B denkt. In het artikel staan beide groepen dan naast elkaar.”

DE GRAUWE. “Een goed voorbeeld zijn de studies over de effecten van de brexit. In de aanloop naar het referendum verschenen er een twintigtal. Welgeteld één studie besloot dat het effect positief was. De BBC gaf aan die studie evenveel aandacht als aan de 19 andere, netjes fifty-fifty. Want de BBC hoorde objectief en neutraal te zijn.”

Is de consensus onder economen groter dan de buitenwereld denkt?

OOGHE. “Over de methodologie en over bepaalde conceptuele zaken is de consensus bijzonder groot.”

SCHOKKAERT. “Kijk eens naar de auteurs van dit handboek. We hebben niet allemaal dezelfde ideologische achtergrond, maar schrijven wel hetzelfde boek. We zijn het allemaal eens over wat daarin staat.”

DE GRAUWE. “De ideologische achtergrond is ook geëvolueerd.”

SCHOKKAERT(kijkt De Grauwe aan). “Bij sommigen. In de goede richting!” (algemene hilariteit)

Wat mogen we wél verwachten van economen? Dat ze klaarheid scheppen in moeilijke politieke kwesties, zodat beslissingen doelmatiger worden?

DECOSTER. “We moeten de keuzes duidelijk maken. Neem de taxhift van 2015. Die kost 6 miljard euro. Ooit zal je dat geld ergens moeten halen. Ofwel bespaar je, ofwel verhoog je andere belastingen. Die boodschap vind ik op zich al een grote bijdrage van economen.”

Als u dat zegt, wordt dan geluisterd?

DECOSTER. “In dit voorbeeld niet. Maar er werd ook niet geluisterd naar de Nationale Bank, en ook niet naar het Planbureau of het Rekenhof. Nochtans hebben we allemaal hetzelfde gezegd. De regering heeft dat naast zich neergelegd. Van mij mag de regering de mensen een taxshift gunnen. Mijn bijdrage is duidelijk te maken dat die niet gefinancierd is.”

Hoe beoordeelt u het regeringswerk?

DECOSTER. “Het grootste probleem voor mij is dat er geen enkele langetermijnkeuze gemaakt wordt.”

Welke keuzes had de regering in de eerste plaats moeten maken?

DECOSTER. “Een grondige fiscale hervorming. De Hoge Raad voor Financiën heeft die op papier gezet, maar de regering heeft daar niets mee gedaan.”

SCHOKKAERT. “Ik zat in de Commissie die een pensioenhervorming heeft voorgesteld. Dat plan staat ook in het regeerprogramma, maar ze voeren het gewoon niet uit. Ze nemen er hier en daar een stuk uit, maar zo gaat de samenhang volledig verloren.”

De regering krijgt dus een onvoldoende?

DECOSTER. “Van mij wel.”

DE GRAUWE. “Ik zou zeggen ‘voldoening’, vanuit het idee: het had erger gekund. Je kan ook niet zeggen dat ze flaters heeft gedaan waar we nog jaren de gevolgen van zullen voelen.”

Door de verrassend sterke economische heropleving komt een begrotingsevenwicht plots toch in zicht.

DE GRAUWE. “Een evenwicht op de begroting is helemaal niet nodig. Dat is een van die fetisjen waar een partij een stokpaardje van maakt om nadien te moeten ontdekken dat het niet zo gemakkelijk was.”

DECOSTER. “Er moet wel iets gebeuren aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. De Europese Commissie tikt ons op de vingers omdat we onze huishouding niet duurzaam op orde hebben. Eigenlijk moet ons tekort dat los staat van de conjunctuur elk jaar met 0,5 procent van het bbp verbeteren.”

DE GRAUWE. “Het idee dat er een structureel evenwicht in de begroting moet zijn, is een dwaas idee.”

SCHOKKAERT. “In plaats van te discussiëren over het overheidstekort zouden we beter debatteren over wat de overheid moet doen. Ze moet keuzes maken in plaats van dom alles op te tellen en dan te zeggen: daar moet 3 procent af. Dat is toch geen manier om een serieus maatschappelijk debat te voeren?”

Het gebrek aan langetermijndenken, ligt dat aan ons systeem van coalitieregeringen, die vlees noch vis opleveren?

DE GRAUWE. “Het Verenigd Koninkrijk heeft een meerderheidssysteem en daar is een complete politieke kortsluiting. Als ik de vergelijking maak, dan doet onze regering het lang niet zo slecht.”

OOGHE. “Ons systeem lijkt alleszins minder volatiel.”

DECOSTER. “Het is ook maar de vraag in hoeverre de sociaal-economische omgeving een rol speelt bij verkiezingen. In Europa ging het nergens zo goed als in Polen. Toch gaat het ook daar in een zeer populistische richting. En er is nergens een beter economisch beleid gevoerd als antwoord op de financiële crisis dan in de VS: onmiddellijk zeer expansief. Maar we zien wat het politieke resultaat is. Ik heb daar ook geen verklaring voor, buiten wat cafépraat.”

BERLAGE. “Het is simpel: de maatschappij is meer dan economie alleen.”

De maatschappij is meer dan economie, en toch hoor je dat er veel meer aandacht naar moet gaan in ons onderwijs. Of moeten scholieren vooral een goede basisopleiding krijgen?

OOGHE. “Als je economie ziet als een gedragswetenschap en als middel om de wereld beter te verstaan, dan zeg ik ‘ja’. Maar nu gaat het vooral om financiële geletterdheid.”

SCHOKKAERT. “Financiële geletterdheid kan belangrijk zijn, zeker voor mensen die uit een wat zwakkere sociaal-economische omgeving komen.”

DE GRAUWE. “Economie wordt herleid tot kennis van de producten die de banken hebben. Vreselijk. Mijn kleindochter volgt economie in het secundair. Die heeft nu al beslist: geen economie later.”

Moeten kinderen niet leren kritisch te staan tegenover bankproducten?

DECOSTER. “Niet alleen tegenover bankproducten. Ze moeten kritisch zijn, punt. Ze moeten de wereld leren te verstaan, niet alleen de bankproducten.”

OOGHE. “Misschien is een apart vak niet zinvol, zeker niet voor alle leerlingen. Maar het ene hoeft het andere niet uit te sluiten. Je kunt economie ook integreren in andere vakken. Nu wordt het alleen maar erger. Economie is enkel bedrijfseconomie, boekhouden.”

DE GRAUWE. “De beste reclame voor ons is vakgebied zijn de basics: taal, wiskunde, wat wetenschappen en geschiedenis. Daar zullen ze wel appetijt krijgen voor economie. Als ze door een vak economie moeten zoals vandaag, zijn ze gedegouteerd.”

OOGHE. “En verkeerd geïnformeerd. Een kwart van onze nieuwe studenten komt uit de richting economie-moderne talen. Die komen toe en denken: oei, wat is dat hier. Dit gaat niet over bankproducten, maar over het begrijpen van de maatschappij.”

SCHOKKAERT. “Ja, en als ze willen weten hoe de wereld in elkaar zit, moeten ze ons handboek lezen.” ( Hilariteit)

Economie, een Inleiding

Het handboek Economie, een Inleiding was en is voor tienduizenden Vlaamse studenten een eerste kennismaking met economie. De nieuwste editie werd geschreven door zestien professoren en docenten van de KU Leuven.

De redactie was in handen van André Decoster en Erwin Ooghe. Om de veertigste verjaardag van de eerste versie in de verf te zetten, bracht Trends naast Decoster en Ooghe ook Paul De Grauwe, Lode Berlage en Erik Schokkaert rond de tafel voor een gesprek.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content